“De afstemming met de beroepspraktijk is de grote kracht van het vmbo” #artikelen
Jan van Nierop over 25 jaar vmbo.

Jan van Nierop over 25 jaar vmbo.
Een van de gevolgen van de invoering van het vmbo was dat de scholen voor speciaal voortgezet onderwijs moesten fuseren met gewone vmbo-scholen. Jan van Nierop, tot twee jaar terug voorzitter van de Stichting Platforms vmbo, was destijds directeur van een vso-lomschool en lid van de landelijke vakgroep van vso-lomscholen. Hoe kijkt hij terug op die periode, en hoe ziet hij de toekomst van het vmbo?
De invoering van het vmbo in 1998 bracht nogal wat teweeg binnen het voortgezet onderwijs. Hoe zat het ook alweer precies? De mavo’s en het voorbereidend beroepsonderwijs (de opvolger van de lts en het lhno), gingen op in de vier leerwegen van het vmbo. Maar daarnaast waren er scholen voor speciaal voortgezet onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (vso-lom) en moeilijk lerende kinderen (vso-mlk). Jan van Nierop was destijds directeur van een vsolomschool en lid van de landelijke adviesgroep van vso-lomscholen. De adviesgroep overlegde met het toenmalige onderwijsministerie over hoe en waar de leerlingen (en hun docenten) een plek zouden krijgen. Het onderwijs werd in eerste instantie aangeboden op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso). In augustus 2002 ging het vso-lom verder als leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) binnen het reguliere vmbo. Het vso-mlk ging op in het praktijkonderwijs.
Dat betekende in de praktijk dat alle vso-lomscholen moesten fuseren met vmbo-scholen. Jan van Nierop: “De directeuren van vso-lomscholen, dat waren er schat ik zo’n zestig tot zeventig, vonden het maar niets dat hun school werd opgeheven. Het idee was dat de verandering vooral door financiële motieven was ingegeven, al was officieel het idee van ‘samen naar school’ het belangrijkste motief.
Aan de andere kant was iedereen het er wel over eens dat er iets moest veranderen in het voorbereidend beroepsonderwijs. Dat was destijds niet echt gericht op wat goed was voor de individuele leerling. Nu kwam er een uitgestelde keuze, zodat leerlingen niet meer op hun twaalfde meteen voor een beroep hoefden te kiezen. En er kwam meer nadruk op het verbeteren en innoveren van het beroepsonderwijs.”
Jan van Nierop begon als docent in de avo-vakken en was op het moment dat het vmbo werd ingevoerd directeur van een vso-lomschool in Terneuzen. De onderwijsverandering viel voor hem samen met een verhuizing naar Weert, waar hij directeur werd van Het Kwadrant, een bovenbouw-vmbo die ontstond door een samenwerking tussen twee brede scholengemeenschappen. “De bovenbouw-leerlingen van de lts, lhno, leao en agrarische school kwamen daar nu in één gebouw bij elkaar. Dat waren vier gemeenschappen en vier verschillende culturen, waarbij de jongens van de lts duidelijk vonden dat zíj de baas waren. In het begin moest ik nog wel eens streng optreden, bijvoorbeeld door een lts’er te schorsen omdat hij een rotje had afgestoken in de school. Dat had impact. Leerlingen wisten dat ze niet alles konden maken, en daarna verbeterde de sfeer.
“PRAKTIJK IS DE KERN VAN HET BEROEPSONDERWIJS”
Intussen veranderde er veel in de vorm van het beroepsonderwijs. Een voorbeeld: voorheen kregen de leerlingen bij Huishoudkunde allemaal dezelfde opdracht. Ze moesten bijvoorbeeld allemaal apart een vaste driegangen-maaltijd bereiden, waarna ze individueel werden beoordeeld. Een paar jaar later viel Huishoudkunde onder Zorg en Welzijn. Ik was bij een les waarbij leerlingen in groepjes een maaltijd bereidden voor een gezin waar er één glutenvrij moest eten en een ander lactose-intolerant was. De leerlingen liepen door elkaar heen, ze werkten samen aan levensechte opdrachten, het was een totaal andere manier van lesgeven. Het vmboonderwijs was meer gericht op de individuele leerling. Er kwam ook meer aandacht voor loopbaanoriëntatie, dat toen nog geen LOB heette. Want aan de hand van de praktijkopdrachten ontdekten leerlingen ook welke vervolgrichtingen wel of niet bij hen pasten.”
“Dat was een pittige klus. Er waren voorheen examens op verschillende niveaus, van A tot D. Nu kwamen er examens op het niveau van de verschillende leerwegen, dus basis, kader, gemengd of TL. Dat heeft ook een nadeel, want het betekent dat leerlingen een diploma halen op het niveau van het vak waar ze het minst goed in zijn. Daarmee doe je leerlingen tekort die bijvoorbeeld goed zijn in taal en minder goed in rekenen. Daarnaast was het vmbo-examen, anders dan bijvoorbeeld bij de lts, voortaan niet meer een echt ‘eind’- examen. Ik zeg wel eens: ‘Het vmbo-examen is hartstikke goed, maar het stelt niks voor.’ Daarmee bedoel ik dat de leerling na het vmbo-examen nog geen startkwalificatie heeft, want die moet je halen op het mbo.
Die afstemming tussen vmbo en mbo, dat is meteen iets dat nog kan
verbeteren. Neem bijvoorbeeld de vmboleerlingen HBR. Die weten na hun eindexamen prima hoe ze moeten serveren, tafeldekken en koken, maar moeten op het mbo weer op nul beginnen, omdat ze in een klas komen met leerlingen die instromen vanuit een ander profiel of vanuit de havo. Die aansluiting met de vervolgopleiding werkt voor veel vmbo-leerlingen niet zoals zou moeten. Dat is de belangrijkste verbeterslag die we nog kunnen maken.”
“De afstemming met de beroepspraktijk is met de invoering van het vmbo echt verbeterd. Die afstemming gebeurde opnieuw rond de invoering van de profielen in 2016. Destijds zeiden we al: over een aantal jaren komt er weer een nieuwe ronde. De ontwikkelingen gaan nu eenmaal razendsnel. De leerling die 25 jaar geleden een bouwopleiding volgde, leerde metselen en stellen en kon daarna meteen aan de slag. Nu moet diezelfde leerling niet alleen meer nadenken en organiseren, maar ook rekening houden met duurzaamheid en met nieuwe materialen.
Binnen de zorg speelt de automatisering een steeds grotere rol. En binnen het profiel Mobiliteit en Transport moeten leerlingen nu veel leren over elektrische voertuigen, terwijl ze er zelf vanwege de veiligheidsnormen rond batterijen nog niet mee mogen werken. We zijn nu dus binnen de profielen een nieuwe verbeterslag aan het maken.”
“DE VMBO’ER IS OPEN EN NIEUWSGIERIG. IN DE LES, IS MIJN ERVARING, GELDT: ALS JE EEN KLIK MET DE LEERLINGEN HEBT, GAAN ZE VOOR JE LEREN.”
Jan van Nierop
“Zeker, maar juist in die voortdurende afstemming met de praktijk bewijst het vmbo zijn kracht. Het vmbo is de schoolvorm waarin het meest wordt nagedacht over veranderingen in de beroepspraktijk en over hoe je die in het onderwijs kunt verwerken, zodat leerlingen met actuele vakkennis van school komen. Als het gaat om het reken- en taalonderwijs denk ik dat er een kans ligt om de basisvaardigheden rekenen en taal te verbeteren door die ook op te nemen in de praktijkvakken. Met name het lezen is goed te trainen in de beroepsgerichte vakken. Ook daar is echt een slag te maken.
Over de toekomst van het vmbo ben ik heel positief. Ik ben ervan overtuigd dat binnen de komende vijf jaar het imago van het beroepsonderwijs nog enorm gaat verbeteren. We beseffen steeds meer dat we vakmensen nodig hebben en dat zie je terug in de financiële beloning en in de manier van denken over vakmensen. Al blijft het spannend op politiek vlak. Veel Tweede Kamerleden snappen nog niet echt hoe het beroepsonderwijs in elkaar zit, ook omdat ze er zelf niet mee te maken hebben gehad.”
“Daar heb ik soms mijn twijfels over. Ik herinner me een leerlinge die zoveel faalangst had, dat ze het op een gewone school niet redde. Bij ons haalde ze haar mavodiploma en daarna stroomde ze via de havo door naar het vwo. Uiteindelijk rondde ze een universitaire studie af. Die leerlingen, die wel een mavo-diploma kunnen halen maar daarbij echt intensieve begeleiding nodig hebben, worden met het lwoo eigenlijk tekortgedaan. Gelukkig is er wel een vangnet: de individuele band tussen leraar en leerling. Die is juist in dat soort gevallen extra waardevol.
Die band tussen leraar en leerling is op het vmbo sowieso nog belangrijker dan op de andere schoolsoorten. Dat maakte het voor mij altijd geweldig leuk om te werken in het vmbo. Nog steeds valt het me op: als ik een vmbo-school binnenstap, komen er meteen leerlingen naar me toe. ‘Meneer, wie bent u, wat komt u doen?’ De vmbo’er is open en nieuwsgierig. In de les, is mijn ervaring, geldt: als je een klik met de leerlingen hebt, gaan ze voor je leren. Daar kunnen we meer gebruik van maken, bijvoorbeeld door meer met de leerlingen te praten en beter naar ze te luisteren. Laten we dat echt doen. Want de vmbo-leerlingen zijn leerlingen om te koesteren.”