“De samenleving moet het beroepsonderwijs maximaal gaan waarderen” #artikelen
Voormalig staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos over de invoering van het vmbo.
Voormalig staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos over de invoering van het vmbo.
Tineke Netelenbos was als staatssecretaris van Onderwijs (1994-1998) in het eerste kabinet Kok verantwoordelijk voor de invoering van het vmbo. Hoe kijkt ze terug op die periode en hoe ziet ze de toekomst van het vmbo? “De ideeën zijn nog steeds goed. De praktijk is weerbarstig.”
Jongens naar de lts, meisjes naar de zorg. Dat was hoe het ging, tot ver in de jaren negentig. Uit de tijd dat ze als docent in het beroepsonderwijs werkte, herinnert Tineke Netelenbos zich één jongen op de kappersopleiding. Meisjes in de technische richtingen? Die waren er helemaal niet. “Intussen liepen er wel campagnes als ‘Kies exact’, om meisjes te interesseren voor technische richtingen”, herinnert ze zich. “Maar dat schoot natuurlijk totaal niet op, omdat het onderwijs zo gesegregeerd was.”
Het was nog maar één van de redenen waarom het beroepsonderwijs op de schop ging. “We wilden om te beginnen duidelijk maken dat het voorbereidend beroepsonderwijs was”, zegt ze, “net zoals je voorbereidend wetenschappelijk onderwijs hebt. Destijds was het idee dat je met alleen lager beroepsonderwijs allang de arbeidsmarkt op kon. Dat vond ik naar jongeren toe niet eerlijk. Ze zwommen na de middelbare school een fuik in naar een beroep, terwijl ze misschien hele andere interesses en talenten hadden. We wilden jongeren de tijd geven om zich in algemene zin te ontwikkelen, en om zich te oriënteren op verschillende beroepen. Daarnaast wilden we dus die strenge scheiding tussen jongens en meisjes in het onderwijs opheffen. En in de derde plaats: die term ‘lager’ wilden we eruit. Want waarom heet iets ‘lager’ als het dat niet is?”
“De basisvorming, dus de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs, veranderde sowieso, daarvoor was het fundament vóór mij al gelegd. Wij gingen aan de slag met het onderwijs in de volgende twee jaar. Die discussie hebben we breed gevoerd. Mijn ambtenaren en ik zijn het hele land doorgereisd, we hebben gesproken met scholen, met vakgroepen en vakbonden, het LAKS, ouderorganisaties en andere partijen die bij het onderwijs betrokken zijn.
Het idee over de hele linie was dat vmbo geen eindonderwijs is, maar voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, dat je verschillende niveaus moest hebben, en dat er praktijkonderwijs kwam voor leerlingen die echt niet in staat waren om theoretische vakken te leren beheersen.
Een keer per maand was er een grote oploop op het departement, dan gingen ambtenaren kijken hoe we alles in een wet konden vastleggen. Daar werd met alle partijen ook permanent over overlegd. Met name in de technische en voornamelijk mannelijke poot van het lbo, had je vakdocenten die het een verlies vonden dat het vmbo geen eindonderwijs meer was. Maar de rest vond het eigenlijk heel goed. We hadden ook veel steun aan de leerlingen. Die zaten zelf midden in die ontwikkeling en begrepen de verandering goed.”
“De mavo’s sputterden, want die werden in de wet geïdentificeerd met het vmbo, terwijl ze zich liever wilden identificeren met havo en vwo. Toen hebben we gezegd, want je kunt niet tegen de stroom inroeien: daar ligt een keuze.
We hadden adviseurs vanuit het beroepsonderwijs, die dicht op de praktijk zaten. Ik weet nog hoe een van hen kwam met de vergelijking van het theezakjesmodel. Aan de top van de piramide heb je het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Daar gebruik je het theezakje voor de eerste keer om de inhoud van de vakken die daar worden gegeven te bepalen. Dan gebruik je datzelfde theezakje voor de havo: dezelfde vakken, maar allemaal net wat minder. Als je datzelfde theezakje ook weer gebruikt voor de mavo en dan ook nog voor het lbo en lhno, dan heb je aan het eind een soort slappe thee waar niemand van houdt. De oproep was: denk na over hoe je inhoud aan het beroepsonderwijs kunt geven, gericht op het feit dat leerlingen in principe naar het mbo gaan.”
“HET BEROEPSONDERWIJS IS EEN GELIJKWAARDIGE ROUTE NAAR HOGER ONDERWIJS”
“Ik vond het jammer dat ik de invoering zelf niet meemaakte als minister van Onderwijs in het volgende kabinet. Maar zo gaat dat: op vrijdag was ik nog minister van Onderwijs-in-spe en dinsdag was ik minister van Verkeer en Waterstaat. Ik weet nog dat een chauffeur bij onderwijs zei: ‘Mevrouw, u werkt zo hard, maar weet één ding zeker, want ik werk hier al heel lang: zo gauw u weg bent, gaan ze alles weer veranderen’.
Het vak verzorging, bijvoorbeeld, dat in de basisvorming werd ingevoerd, daar is inderdaad zo tegen geageerd dat het er vakkundig weer uitgesleuteld is. Dat ging over alles dat met voeding, welzijn en gezondheid te maken had. Terwijl nu iedereen weer klaagt over kinderen die te weinig bewegen en verkeerd eten.”
“Daar moet ik bescheiden in zijn. Als ik er van enige afstand naar kijk, zie ik dat de segregatie tussen jongens- en meisjesonderwijs voor een groot deel is opgelost. Natuurlijk, er is wel altijd een bepaalde voorkeur, maar je ziet toch meer meisjes die techniek gaan doen, en jongens die de zorgkant kiezen.
Als je kijkt naar de longitudinale leerweg, van basis- naar voortgezet- en middelbaar onderwijs, dan was voor ons destijds de grote vraag: hoe sluit het vmbo-onderwijs aan op de verschillende mbo-niveaus, op zo’n manier dat leerlingen voelen dat er een opwaartse lijn zit in wat ze leren? Dan moet je vooral zorgen dat ze dingen niet hoeven te herhalen die ze op het vmbo al gehad hebben. Daar is in de praktijk geen spat van terecht gekomen. Het idee is nog steeds goed, maar de praktijk is weerbarstig.”
“Er waren in de jaren negentig nog veel brede brugklassen, een periode van een of twee jaar waarin ook die basisvorming was opgenomen. Dat is allemaal verwaterd. Je zag hoe eind van de vorige eeuw de ingebakken behoefte aan standenonderwijs weer helemaal terugkwam. Wat mij echt verdriet, is dat veel ouders nu het idee hebben dat ze uit alle macht moeten zien te voorkomen dat hun kind na groep 8 op het vmbo terecht komt. Dat idee dat je ambities hebt voor je kind en dat het die via het vmbo nooit meer kan bereiken, is ongefundeerd. Maar het leidt er bijvoorbeeld wel toe dat kinderen op de basisschool getraind worden om de Cito-toets zo te maken dat ze
uiteindelijk terechtkomen in een onderwijssoort waar ze misschien helemaal niet gelukkig worden. Dat vind ik dramatisch voor het Nederlandse onderwijs. Het is ook nergens voor nodig. Het zou helpen als we iets deden aan de vroege selectie van leerlingen. Toen ik staatssecretaris af was, waren er mensen die zeiden: ‘Jij kreeg alles door de Tweede Kamer, waarom heb je de middenschool niet ingevoerd?’ Ik kreeg inderdaad alles door de Tweede Kamer, maar die middenschool was me nooit gelukt.”
“Zo ongeveer ieder buitenland heeft een middenschool, waar leerlingen tot ongeveer vijftien jaar bij elkaar blijven. De vroege selectie in Nederland is internationaal gezien vrij uitzonderlijk. Maar zo’n middenschool, daar was in mijn tijd al zoveel maatschappelijke weerstand tegen, dat ging echt niet. We hebben in elk geval wel geprobeerd om het leertraject in de longitudinale leerweg zo te maken, dat ambitieuze kinderen ook via het vmbo alle kansen hebben om door te stromen naar het hoger onderwijs.
De discussie over de vroege selectie wordt overigens nu terecht opnieuw gevoerd. Maar dat hele systeem veranderen, dat gaat in Nederland niet zo snel lukken.”
“Daar ben ik boos over. Er werd gesuggereerd dat het onderwijs twintig jaar was verwaarloosd en het grote verwijt was dat de verandering van bovenop was opgelegd, dat het allemaal top-down was gegaan. Daar was geen sprake van, maar de onderzoekscommissie wilde niet luisteren. Het was een gemakzuchtige enquête die veel kwaad heeft aangericht. Al was het alleen maar dat het departement van onderwijs daarna niets meer durfde. Dat departement was vroeger een motor in het nadenken op metaniveau: hoe ziet ons onderwijs eruit in vergelijking met andere landen? Wat kunnen we doen om te zorgen dat we internationaal bij de top blijven behoren?
Vanwege de verwijten dat de verandering van bovenaf werd opgelegd, is de discussie op metaniveau platgeslagen. Als je daarna op het departement ook maar iets vroeg, zeiden ze ‘We gaan daar niet meer over!’ Nu wordt er geklaagd dat we in de PISA-vergelijkingen voortdurend zakken op de ranglijst. Vind je het gek? Als je alleen maar op microniveau werkt, is het lastig om op metaniveau over het onderwijs na te denken. De uitkomst van de enquête was trouwens ook dat ‘de leraar centraal’ moest komen te staan. De leraar centraal? Je moet je juist verplaatsen in de leerling, om te zorgen dat het onderwijs adequaat en bij de tijd blijft!”
Tineke Netelenbos begon haar loopbaan als docent in het beroepsonderwijs en werd al vroeg actief binnen de PvdA. Ze werd in 1987 lid van de Tweede Kamer en trad in 1994 aan als staatssecretaris van Onderwijs in het kabinet-Kok I. In het kabinet Kok II (1998-2002) was ze minister van Verkeer en Waterstaat. Na haar politieke loopbaan was ze onder meer voorzitter van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders en van ECP-Platform voor de informatiesamenleving.
“Er zou een fundamentele discussie op gang moeten komen: waar willen we in de toekomst in Nederland ons geld mee verdienen? Hoe zorg je dat het onderwijs actueel blijft? Wat betekent de digitalisering voor de samenleving? Dan gaat het over de transitie van de arbeidsmarkt, maar ook over de ontwikkeling van de samenleving als geheel. Hoe maak je mensen bijvoorbeeld weerbaar tegen cyberdreigingen?
Daarbij speelt het beroepsonderwijs ook een grote rol. Ik zat twaalf jaar in de Cyber Security Raad. Daar praatten hoogleraren en CEO’s en topambtenaren over het gebrek aan IT’ers en cyberspecialisten, en mijn rol was altijd om te zeggen: ‘Denk aan het mbo, want daar zit een grote bulk van de leerlingen!’ Als je als mbo4-student een groot containerschip mag varen, waarom zou je dan ook niet tot cyberspecialist kunnen worden opgeleid?
Maar het beroepsonderwijs blijft een blinde vlek bij veel beleidsmakers, omdat zij het zelf niet kennen. Met de adviezen van de Cyber Security Raad wordt overigens nauwelijks iets gedaan. Het heeft te weinig prioriteit. Terwijl: vrijwel elk beroep verandert, door de digitalisering. Binnen het vmbo, dat praktischer is en meer gebruik maakt ook van technologie, is het des te belangrijker om op dat vlak te blijven vernieuwen en te blijven aansluiten bij wat er gebeurt.”
“In veel Scandinavische landen leren kinderen bijvoorbeeld coderen. Dan ben je dus niet meer alleen consument en gebruiker van computers, maar kun je er ook zelf iets mee doen. Het grote voordeel is ook dat daardoor meisjes informatietechnologie leuker gaan vinden en vaker voor IT-opleidingen kiezen. Op die manier integreer je nieuwe ontwikkelingen in je onderwijs. Dat is ook wat er nu bij de curriculumherziening gebeurt.
Maar kijk, zo’n curriculumherziening is één, dóen is twee. Dat is altijd een vraagstuk in het onderwijs. Er zijn altijd leerlingen die leren
gewoon niet leuk vinden. Die moet je op een andere manier zien te boeien en dat moet je aan de docenten overlaten. Die moeten dan wel de bereidheid hebben, en ook de ruimte, om na te denken over hoe je het leren boeiend maakt voor kinderen.”
“Gebruik techniek en computers om het onderwijs eigentijdser te maken. Kijk bijvoorbeeld naar wiskundedocent Menno Lagerwey, die is online mateloos populair onder jongeren. Ze bekijken zijn uitleg van een differentiaalvergelijking en zeggen ‘Nu snap ik het eindelijk!’ Zulke docenten moet je koesteren en op een voetstuk plaatsen. Kijk af hoe hij het doet, en misschien kom je zelf dan ook verder met je klas. En wat betreft de discussie over taal en rekenen: je kunt allerlei vakken daarbij betrekken. Waarom zou je als docent Nederlands niet kunnen samenwerken met je collega’s van andere vakken? In de geschiedenisles moet je ook geen spelfouten maken, en opdrachten bij praktijkvakken zijn ook zo talig als wat.”
“Ik hoop dat er geleidelijk aan weer meer brede scholen komen, met een brede brugklas, zodat de selectie van leerlingen minder overspannen wordt dan nu aan het eind van de basisschool.
Het vmbo als geheel wens ik toe dat ze zelfbewust in het onderwijsveld staat, en blijft communiceren dat het traject, vmbo-mbo-hbo een gelijkwaardig traject is. Ruim de helft van onze leerlingen zit op het vmbo. Die gaan allemaal een vak leren op het ROC, en vormen later de ruggengraat van de samenleving. Zonder hen zijn we nergens. Als samenleving moeten we het beroepsonderwijs maximaal gaan waarderen. Dat lijkt me niet meer dan vanzelfsprekend.”
Het televisieprogramma Andere Tijden besteedde aandacht aan de geschiedenis van het beroepsonderwijs in de documentaire ‘Miljonairs van de toekomt’. Kijk de uitzending hier terug.