Er kan ontzettend veel #artikelen
Oud-topambtenaar Frans Wisman over de invoering van het vmbo.
Oud-topambtenaar Frans Wisman over de invoering van het vmbo.
Als projectleider bij de directie Voortgezet Onderwijs van het ministerie van OCW stond topambtenaar Frans Wisman aan de wieg van het vmbo en coördineerde hij het cluster vmbo, basisvorming en lerarenbeleid vo. Aan de vooravond van het 25-jarig bestaan van het vmbo blikt hij terug op die periode, waarin vbo en mavo zijn omgevormd tot voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs met vier leerwegen en een complementaire zorgstructuur met leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs.
Zijn eerste ervaring met het lager beroepsonderwijs “als jochie van 21” voor de klas aan een huishoudschool (lhno) duurde niet lang. “Doe jíj dat maar”, zeiden zijn vrouwelijke collega’s toen er een directieplek vrijkwam. Als leraar zag hij sommige leerlingen op het lhno opbloeien en hun onzekerheid kwijtraken. Later, bij het ministerie, bezocht hij veel scholen. “Ik vond het altijd fantástisch om vmbo’ers bezig te zien op hun school. En de liefde van de leraren voor hun leerlingen, daar springt je hart van open!” Zijn verknochtheid aan het vmbo heeft vooral dáármee te maken: het enthousiasme van vmbo-mensen, dat in contrast staat met de vaak afhoudende sfeer in havo/vwo. Exemplarisch is dat staatssecretaris Tineke Netelenbos tegen hem zei: ‘Frans, vertel in het vbo-veld nog maar niet wat we van plan zijn hoor, want dan lopen ze alweer voor de muziek uit.’ Want: “als ze dachten dat het goed was voor de leerlingen, dan gíngen ze gewoon!”
Mooie herinneringen bewaart hij aan de samenwerking met de OCW-collega’s uit die tijd. Sterker nog, met de meesten van ’het stel’ is het contact ook na zijn vertrek bij het ministerie gebleven. “Ik heb ook altijd veel bewondering gehad voor mijn bewindspersonen.” Het omgekeerde was zeker ook het geval, zo valt tussen de regels door te beluisteren. “Ook met de collega’s van de juridische dienst kon je snel schakelen over de wet- en regelgeving: een overlegje over wat je wilde en dan was het zo gepiept.” Bescheiden: “Het was ook niet zo ingewikkeld. Het mooie van de ontwikkeling van het vmbo vind ik dat we ingespeeld hebben op economische en maatschappelijke ontwikkelingen en het onderwijs daar een beetje aan aangepast hebben.” De gekozen aanpak was in meerdere opzichten bijzonder: het zette een trend naar interactieve beleidsvorming,
“WAAROM ZOUDEN HAVO- EN VWO-LEERLINGEN NIET OOK GEBRUIK KUNNEN MAKEN VAN DE FACILITEITEN OP HET VMBO?”
waarin het beleid in samenspraak met het veld verder uitgewerkt werd. Door de grote vrijheid voor eigen keuzes van scholen ging de wet- en regelgeving al snel ‘de ontwikkelwet mavo/vbo/vso’ heten.
De ruimte voor eigen invulling voor scholen (denk bijvoorbeeld aan adviesurentabellen, intrasectorale programma’s en de vormgeving van de zorgstructuur binnen de school of apart) vindt Frans Wisman een groot goed: “Scholen zijn prima in staat om eigen keuzes te maken en door te ontwikkelen, zonder allerlei hulptroepen daaromheen. Maar dan moet die ruimte natuurlijk wel benut worden. Scholen vallen altijd over de regelgeving, maar er kan ontzettend veel! Begin maar eens met goed te kijken wat er stáát. Dat is echt niet zoveel hoor. Maar het is ontzettend lastig om dat mensen aan het verstand te peuteren. Er is veel pseudoregelgeving van organisaties in en om het onderwijs heen.” Zijn aanbod indertijd om schooldirecteuren – letterlijk – in een uurtje bij te praten over de wet- en regelgeving rondom het vmbo ontmoette veel ongeloof.
De invoering van het vmbo kwam niet uit de lucht vallen. Voorafgaand aan het advies ‘Recht doen aan verscheidenheid’ van de Commissie van Veen II, schreef hij mee aan de profielnota waarin hij – hij kan het nu wel zeggen – al gedachten ontwikkelde over het belang van leerwegen voor het vmbo. Dat viel nagenoeg samen met een initiatief vanuit de Tweede Kamer, waarbij de leden Netelenbos en van de Camp om een duidelijker profilering van het vbo en mavo vroegen. Verder werd aangesloten bij initiatieven vanuit het mavo zelf: ‘mavo maatwerk’ en ‘mavo, nieuw elan’. “Vaak zijn ideeën of vondsten terug te leiden tot personen. Het praktijkonderwijs bijvoorbeeld, dat was typisch Ankie (Verlaan, red.).” Nog eentje waar hij achteraf best trots op is: als schrijver van het hoofdrapport van de commissie Meijerink stelde hij voor dat er een inhoudelijke wet moest komen over de referentieniveaus voor taal en rekenen
over alle onderwijssoorten heen, om te voorkomen dat de aansluiting weer ‘weg zou lopen’. “Juristen wilden daar aanvankelijk niet aan, dat was toen helemaal nieuw.” Over het wat, het hoe en vooral het waarom van de veranderingen in het vmbo schreef Frans Wisman een boek: ‘Het vmbo in beeld’, opgezet als een zelfstudiemodule en compleet met tussentoetsen en een geïntegreerde eindtoets. Om nog maar een keer aan te geven hoe gecharmeerd hij is van een modulaire opbouw van lesmateriaal. Van het boek verschenen meerdere drukken. De opbrengst ging op initiatief van het CPS naar een bijzonder schoolproject.
Eisen van de arbeidsmarkt drukten hun stempel op de ontstaansgeschiedenis van het vbo en mavo, terwijl de economische en maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren vragen om voorbereiding op een veranderende toekomst. Mavoleerlingen stroomden steeds vaker door naar het mbo. “Op die stroom hebben we meegelift.”
Vanaf de 19e eeuw was het lager beroepsonderwijs steeds een soort speelbal van eisen van overheid en werkgeversorganisaties. Toen al waren er initiatieven in Amsterdam om de opleiding algemener te maken. Werkgevers waren daar fel op tegen, ‘dan zouden de jongeren maar brutaal worden.’ Bij tekorten aan arbeidskrachten zeiden werkgevers: ‘Wij leiden ze zelf wel op’ en bij krappe werkgelegenheid hadden ze liever dat de scholen dat deden. “Rond de invoering van het vmbo heb ik stevige gesprekken gevoerd met werkgeversorganisaties en bedrijfstakken die een grote vinger in de pap wilden, gekant waren tegen intrasectorale programma’s en voorbijgingen aan het gegeven dat jonge mensen zich ook nog op andere gebieden moeten ontwikkelen. Grinnikt: “Omdat ik uit een arbeidersgezin kwam kon ik ze wel van repliek dienen. Mijn broers in het bedrijfsleven moesten echt wel van alle markten thuis zijn.”
“DE GESCHIEDENIS HEEFT IN IEDER GEVAL LATEN ZIEN DAT JE ALS VMBO NIET JE OREN NAAR HET BEDRIJFSLEVEN MOET LATEN HANGEN”
Door integratie van vbo en mavo ontstond de nieuwe herkenbare structuur van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs: een schakel tussen de onderbouw en het vervolgberoepsonderwijs, met vier leerwegen en sectoren, een nieuwe programma-opbouw en centrale examinering op alle niveaus, ook voor de beroepsgerichte vakken.
Hoewel verschillen tussen scholen juist ook een aanleiding vormden voor de hervorming, zijn die verschillen – tot op de dag van vandaag – alleen maar groter geworden. “Fantastisch, zolang er maar een centrale toetsing is. Want voorheen was er wel niveaudifferentiatie, maar waren er nog geen landelijk gevalideerde examens. Achter de hele vmbo-operatie stak ook de wens van een duidelijk eindniveau. En geef dan scholen maximale vrijheid om uit te zoeken hoe ze daar gaan komen.”
Niet alle doelen van de ingrijpende vmbo-operatie zijn gerealiseerd. Al was er steun van veel scholen en mavoplatforms, de samenvoeging van vbo en mavo is niet goed uit de verf gekomen. Dat begon al toen de Tweede Kamer de titel ‘mavo’ wilde beschermen en die onderwijsvorm niet wilde afzonderen van het havo/vwo. Om te voorkomen dat het hele wetstraject overgedaan moest worden bedacht hij een zogenaamde ‘voorhangbepaling’, zodat waar vmbo en theoretische leerweg stond, ook ‘mavo’ gelezen mocht worden. Maar doordat ouders liever niet voor het vmbo kozen, zagen veel scholen zich genoodzaakt om de mavo apart aan te blijven bieden.
Er is nog iets wat hij liever anders had gezien: In de beleidsreactie van Tineke Netelenbos op het advies van de commissie van Veen
wordt een flexibele, modulaire opbouw van de programma’s met examenheden beschreven. Voor de beroepsgerichte vakken is die verwezenlijkt, maar de vakspecialisten bij de SLO hielden vol dat dit voor de avo-vakken niet kon. Wat hij van die opstelling vond – het modulaire werk van Stichting IVIO indachtig – hield hij vóór zich, maar ‘jammer’ dekt de lading bepaald niet. “Dat is mijn grootste frustratie geweest.”
Enkele jaren na de invoering van het vmbo nam hij afscheid als topambtenaar, omdat hij in eigen woorden “geen zin had een oude chagrijnige ambtenaar te worden die alles al een keer voorbij heeft zien komen.” Hij volgt de ontwikkelingen nog steeds vanaf de zijlijn en ziet de golfbewegingen (globaal of toch maar weer specifiek) heus wel. De trend naar meer praktijkgericht onderwijs in het hele vo vindt hij fantastisch. Waarom zouden havo- en vwo-leerlingen niet ook gebruik kunnen maken van de faciliteiten op het vmbo? Hij herinnert zich de verzuchtingen van Tineke Netelenbos indertijd na haar schoolbezoeken, wekelijks via een pionnetje geprikt op een landkaart: ‘Ik heb wéér een klassiek drama gezien op een gymnasium, waarom geven ze niet een modern vak, iets met techniek of ICT?‘
Het doorbreken van het imago van het vmbo is een taak van de maatschappij, daar kan het vmbo niet zoveel aan bijdragen. Er lijkt wel een kleine kentering in de waardering. Heel mooi dat cabaretiers als Pieter Derks (‘Nederland is te hoog opgeleid’) zich daarover uitspreken. “De geschiedenis heeft in ieder geval laten zien dat je als vmbo niet je oren naar het bedrijfsleven moet laten hangen. De relatie met het bedrijfsleven is ontegenzeglijk belangrijk, maar werkgevers moeten niet een te grote invloed op het onderwijs hebben. Onderwijs is gewoon onderwijs.”