die zou optreden door de samenvoeging van de mavo en het vbo, is niet gelukt. Vmbo-t/mavo was er niet blij mee; ouders waren bang dat hun kind minder kansen kreeg op het ‘restonderwijs’, in een groep met relatief meer leerlingen met zorgvragen. De tweedeling in het vo bestaat nog steeds, maar is wel te voorkomen.
Neem Finland, waar leerlingen bij elkaar blijven tot hun 15e en vervolgens een T(heorie)-kant of een P(raktijk)-kant op gaan. Veel beter”, vindt Jan. “Het helpt de tweedeling in de samenleving voorkomen en het is ook beter als keuzemoment. Let wel, bij elkaar houden betekent niet allemaal hetzelfde onderwijs. Op de OSB zie je dat in de heterogene onderbouw met vmbo-basis tot en met vwo, de docenten hard werken om recht te doen aan diversiteit, maar ook zorgen dat leerlingen elkaars kwaliteiten en niveauverschillen accepteren als iets wat je niet tot ‘een beter of minder mens’ maakt.”
“Deze school laat zien dat het kan, mits je goede docenten hebt en een goed programma, met niet alleen avo-vakken in de onderbouw, maar ook beroepsgerichte modules. Dan wordt onderwijs betekenisvol en motiveert het leerlingen. Met de P breng je leerlingen in aanraking met waar hun affiniteit ligt en doe je impliciet meer aan LOB. Het Mondial College Meeuwse Acker in Nijmegen is daarvan een schitterend voorbeeld. Door minder eisen in de examenprogramma’s te stellen krijgen leraren de ruimte om eigen stokpaardjes te berijden: dan slaat het vonkje over! De P moet erin, niet alleen – nu eindelijk – in de theoretische leerweg, maar in het hele vo! En, o ja, de praktijkgerichte vakken in vmbo-t zijn natuurlijk ook gebaat bij een cspe, al dan niet op basis van vrijwillige deelname door de school.”