Het vmbo is de onderwijssoort waarin het meeste kan, mag en gebeurt #artikelen
Wilma Bredewold en Hélène van Oostrom over de Adviesgroep vmbo en de aanloop naar de profielen.

Wilma Bredewold en Hélène van Oostrom over de Adviesgroep vmbo en de aanloop naar de profielen.
“Kijk eens hoe vol die map is. Wat waren we een productief groepje!” Wilma Bredewold, zelfstandig onderwijsadviseur en onder meer betrokken bij Stichting Platforms vmbo (SPV), is voor deze terugblik haar archief ingedoken om te kijken wat ze nog had, uit de tijd van de Adviesgroep vmbo. “We hebben natuurlijk rapporten gemaakt in opdracht van de minister van Onderwijs, maar we ontwikkelden ook veel materialen waar scholen mee aan de slag konden. We hadden koffers vol materialen!” Hélène van Oostrom, tegenwoordig teamleider onderwijszaken bij de VO-raad: “Als ik alles nu doorblader, denk ik soms: ‘Dit lijkt voor de hand liggend, maar hier hebben we het heel lang over gehad.’”
Wilma Bredewold en Hélène van Oostrom trokken samen op in de Adviesgroep vmbo, die in 2005 in het leven werd geroepen door de minister van Onderwijs, en die onder aanvoering van Dirk van der Spoel op zoek ging naar manieren om het vmbo-onderwijs een ontwikkelslag te laten maken. De Adviesgroep legde de basis voor de latere herziening van het vmbo-curriculum naar een combinatie van kern- en keuzeprogramma’s, zoals die werd vormgegeven in de beroepsgerichte profielen.
Ze kwamen destijds bij elkaar vanuit verschillende achtergronden en vulden elkaar aan: Hélène was programmamanager vmbo bij het kenniscentrum beroepsonderwijs ECABO, Wilma was
beleidsadviseur bij de AOC-raad.
Nadat het vmbo eind jaren negentig was ingevoerd, brak er een periode aan met veel beweging in het onderwijsaanbod, herinneren ze zich. Bij elke nieuwe ontwikkeling in een regio werd gezocht naar ruimte om een bijpassend onderwijsprogramma en examenprogramma te ontwikkelen. Dan had je ook nog de introductie van intersectorale en intrasectorale programma’s én de Leerwerktrajecten. Tegen de tijd dat de Adviesgroep werd ingesteld, waren er ruimhartig landelijke programma’s en regionale varianten geïntroduceerd.
Hélène: “Er was een cultuur ontstaan van ‘Laat duizend bloemen bloeien’, maar uiteindelijk moesten al die regionale varianten wel passen in het centraal examen. Dat knelde. Er kwam steeds meer besef dat er ook herkenbaarheid moest zijn in de vmbo-opleidingen. Er moest dus gewied worden in het tuintje, en daarbij was de vraag: hoe bewaar je ruimte in de regio, maar hou je óók de landelijke borging van de onderwijsprogramma’s overeind?” De opdracht voor de Adviesgroep was om samen met scholen, vervolgonderwijs en bedrijfsleven te zoeken naar ruime mogelijkheden om het eigen onderwijsaanbod te bepalen, vanuit een visie op het vmbo en binnen heldere kaders.
BEWEGING IS DE RODE DRAAD IN HET VMBO.
Namens de Adviesgroep trokken ze het land in om over die vraag met scholen te praten en te brainstormen. Het uitgangspunt daarbij was: er was voor scholen genoeg ruimte om het onderwijs vorm te geven, maar om die ruimte te pakken, moet je wel weten waar je precies naar toe wilt. Hélène: “We zagen het als onze taak de scholen te helpen met het ontwikkelen van een duidelijke visie op het vmbo-onderwijs.”
“We gingen daarbij uit van twee basisvragen”, vertelt Wilma. “De eerste: wil je dat je leerlingen zich breed kunnen oriënteren, of vind je dat het vmbo opleidt richting een beroep? En de tweede vraag: wie zet je aan het roer, de leerling of de school? Op basis van de antwoorden op die twee vragen kun je een assenstelsel maken met vier scenario’s, waarvoor we voorbeelden uitwerkten.” Als praktisch hulpmiddel bij de discussies ontwikkelden ze onder meer een ‘ambitiebox’, een koffer met daarin een ‘ambitiebord’, magneten en informatiebladen. Wilma: “Met de magneten kon je rond verschillende thema’s aangeven met welke van de vier scenario je het eens was. Dat hielp enorm bij de gesprekken, en gaf voeding aan de visie van de scholen.”
Hélène: “We keken ook naar wat zo’n basiskeuze vervolgens in de praktijk betekende voor het onderwijs op een school. Bijvoorbeeld als het gaat om de rol van LOB, en van de docent. Zie je die vooral als een vakopleider, of meer als coach?”
Geleidelijk aan ontstond op die manier het idee van een kernprogramma waarin een leerling zich oriënteert, aangevuld met keuzevakken die afhankelijk zijn van de breedte of diepte die je voor ogen hebt. Wilma: “Dat klinkt nu heel helder en vanzelfsprekend, maar dat heeft echt tijd nodig gehad om dat idee vorm te geven. We hebben vaak tot ’s avonds laat zitten praten. Over homogeen en divers, over stam en loof. Uiteindelijk was ons advies om onderscheid te maken tussen kern en keuze.”
In het eindadvies ‘Vensters op de toekomst’, dat de Adviesgroep na
drie jaar uitbracht, werden uiteindelijk vier vensters belicht gericht op de thema’s flexibilisering en vereenvoudiging van de structuur van de programmering, versterking van de kwaliteitsborging, de schakelfunctie van de theoretische leerweg en de intensivering van LOB.
Aanvankelijk waren ze teleurgesteld: het eindadvies leek in een la te verdwijnen. Wilma: “Maar nadat de Adviesgroep was opgeheven, hebben OCW, SPV en SLO dit samen opgepakt en een advies opgesteld om te komen tot kern- en keuzeprogramma’s. Van daaruit zijn uiteindelijk de tien vmbo-profielen en de vele beroepsgerichte keuzevakken ontwikkeld.”
Hélène: “We hebben uiteindelijk de basis gelegd voor de latere programmastructuur van de profielen, met een beperkt aantal profielvakken en daarnaast een breed scala aan keuzevakken.”
De Adviesgroep adviseerde ook om Loopbaanontwikkeling en -begeleiding (LOB) sterker te verankeren in het vmbo-onderwijs. De aandacht voor LOB in het vmbo was tot dan toe volgens de Adviesgroep te vrijblijvend en zou een meer structurele plek moeten krijgen. Ze zien dat daar inderdaad de afgelopen jaren veel in beweging is gekomen, mede dankzij het werk van Marinka Kuijpers, het Expertisepunt LOB, en meer recent het programma Sterk Techniekonderwijs en de invoering van het praktijkgerichte programma in de theoretische en gemengde leerweg. Hélène: “Het gaat bij LOB om veel meer dan alleen om stages. Als school wil je via LOB leren om ‘buiten’ naar binnen te halen. Bij het praktijkgerichte programma gebeurt dat bijvoorbeeld in de vorm van levensechte praktijkopdrachten.”
De samenwerking met het mbo was destijds een belangrijk aandachtspunt, en is dat nu nog. Hélène: “Die samenwerking is de afgelopen jaren op veel plekken wel iets verbeterd, maar het vmbo en mbo zijn nog steeds gescheiden systemen. Ze hebben een andere focus, andere schaalgrootte, andere cao en andere wet- en regelgeving. In de praktijk is het reuze ingewikkeld om dat op elkaar af te stemmen.”
“IN HET VMBO GELDT: ‘MOUWEN OPSTROPEN EN GÁÁN’. LINKSOM OF RECHTSOM, ALS HET GOED IS VOOR DE LEERLING, DAN GAAN WE HET DÓEN.”
- Wilma Bredewold
Wilma Bredewold en Hélène van Oostrom zijn nog steeds nauw betrokken bij het vmbo-onderwijs, dus de terugblik gaat al snel over in een gesprek over actuele ontwikkelingen en wat er anders en beter zou kunnen. Als ze nú een adviesgroep zouden vormen, zouden ze waarschijnlijk een discussie openen over de lengte van de vo-opleidingen. Hélène: “We hebben nu in het voortgezet onderwijs opleidingen van vier, vijf en zes jaar. Ik vind het raar dat de vmbo-leerlingen de kortste middelbare schooltijd hebben. Daardoor is er veel minder maatwerk mogelijk. We vinden uitstel van selectie belangrijk en ook dat is binnen het vmbo lastig. Leerlingen hebben immers maar twee jaar voordat ze een profiel kiezen. Een verlengde onderbouw waardoor leerlingen meer tijd gegund wordt, zou mooi zijn.”
Wilma: “Maar stel dan geen rigide eisen aan basisvaardigheden, en erken dat vmboleerlingen binnen de verschillende praktische onderwijscontexten hun basisvaardigheden verder ontwikkelen. We zouden samen moeten nadenken over een aantal basisvragen. Onder andere ‘Helpt een 5-jarig vmbo leerlingen een betere plek te vinden?’, en ‘Hoe zit het met de startkwalificatie?’ Want het vmbo is de enige vo-route die niet opleidt tot een startkwalificatie. Daar moet ook een oplossing voor komen.”
Ze blikken uiteindelijk tevreden terug op de periode in de Adviesgroep vmbo, vooral op de intensieve samenwerking met de scholen. Dat zien ze ook als de grote kracht van de Adviesgroep.
Hélène: “Bij een curriculumherziening is er altijd commotie in de buitenwereld, omdat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden: wat komt er uiteindelijk wel of niet bij de kerndoelen of in het examenprogramma aan bod? Die commotie hebben we in deze periode aan de voorkant afgevangen door het hele onderwijsveld erbij te betrekken. Mede daardoor is de curriculumherziening in dit geval soepel verlopen.”
Bovenal was het een intensieve, soms hectische maar daardoor ook bijzondere en vooral léuke periode. Wilma: “Voor mij is ‘beweging’ steeds de rode draad van de ontwikkelingen binnen het vmbo. Dat geldt voor de mensen die zich er druk om maken, maar ook voor het vmbo als geheel. Er is zoveel daadkracht. In het vmbo geldt: ‘Mouwen opstropen en gaan’. Linksom of rechtsom, als het goed is voor de leerling, dan gaan we het dóen. Daar is ook lef voor nodig. We hebben geleerd om vanuit onze belangen en hokjes samen te komen en dingen in beweging te zetten, in het belang van de leerling.”
“Het vmbo is de onderwijssoort waar het meeste kan en mag en gebeurt”, zegt Hélène. Een belangrijk punt van aandacht wil ze graag nog noemen: laten we zorgen dat politici het vmbo beter leren kennen, want daar ontbreekt het vaak aan. “Ik herinner me een Kamerdebat over de invoering van de profielen in het vmbo, waar het alleen maar over de mavo ging.”
Wilma knikt: “Daarom is het ook zo belangrijk om steeds weer opnieuw te laten zien wat de kracht van het vmbo is. Vanuit de scholen, vanuit de docenten en natuurlijk ook vanuit de belangenorganisaties. Wat we doen, dóet ertoe.”