Met liefde voor de vmbo-leerlingen #artikelen
In gesprek met Karin Monnink, senior inspecteur voortgezet onderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs, over kwaliteitsbewustzijn en werken aan een verbeteringsgerichte cultuur.

In gesprek met Karin Monnink, senior inspecteur voortgezet onderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs, over kwaliteitsbewustzijn en werken aan een verbeteringsgerichte cultuur.
Na haar studie Algemene Sociale Wetenschappen koos ze tamelijk impulsief voor de studie Onderwijskunde. Om het onderwijs vervolgens nooit meer te verlaten: “Onderwijs is een prachtsector! Het gaat over de ontwikkeling en vorming van mensen. Wie in het onderwijs werkt, draagt bij aan de ontwikkeling van de maatschappij.”
Precies 25 jaar geleden, – na eerst als onderzoeker gewerkt te hebben -, kwam ze in dienst bij de directie VO van het ministerie van OCW, in de periode dat vso-lomen mlk-scholen opgingen in een nieuwe zorgstructuur: het leerwegondersteunend onderwijs, complementair aan de invoering van de vmbo-leerwegen, en het praktijkonderwijs. “Een spannende en bijzondere periode bij de afdeling, die de implementatie van het vmbo als opdracht had”, blikt Karin terug.
Een dynamische periode ook, niet alleen vanwege de inhoud, maar ook vanwege de machtsstrijd die speelde. “De ambitie van een ‘continuüm van zorg’ was een mooie gedachte. Maar soms was het voor een kind wel goed om op een aparte school te zitten. Bovendien lag er een bezuinigingsopdracht onder. Het was goed dat de Kamer oog had voor wat scholen nodig hadden om de nieuwe opdracht tot een succes te kunnen maken. De inzet van Kamerleden als Arie Slob heeft indertijd gezorgd voor zinvolle wijzigingen in de wet rond het praktijkonderwijs. Ik heb daarvan
geleerd hoe belangrijk het is om in al die dynamiek en het politieke spel je eigen waarden overeind te houden. Je bent er als ambtenaar van een ministerie uiteindelijk om het onderwijs te dienen, maar je hebt ook altijd met andere krachten te maken. Voor mijzelf is dat voortdurend de maatstaf: ‘Draagt wat ik doe bij aan beter onderwijs?’”
Na haar werk als beleidsambtenaar bij het ministerie werd ze gemeenteraadslid in Utrecht, voerde ze als zzp’er verschillende onderwijsprojecten uit en hield ze zich bij vo-bestuur OMO en po-bestuur KSU onder meer bezig met kwaliteitsbeleid. “Ik voerde veel reflectiegesprekken met directeuren over de resultaten van de scholen, over wat goed ging en wat beter kon. Omdat ik betrokken was bij inspectiebezoeken, zag ik ook hoe motiverend een gesprek van de inspectie kan zijn, wanneer er een juist beeld wordt geschetst van een school, waarin de betrokkenen zich herkennen en zich gehoord voelen. Dan valt een oordeel meestal in vruchtbare aarde. Het is belangrijk dat we altijd de mens zien, de schoolleider als mens, de docent als mens.”
“SCHOLEN MET EEN VERBETERINGSGERICHTE CULTUUR ZIE JE FLOREREN.”
- Karin Monnink
Bij de Inspectie van het Onderwijs vervult ze verschillende rollen, waarin onderzoek, toezicht en beleid samenkomen: zo leidde ze een stelselonderzoek naar examinering, voert ze stelselkwaliteitsonderzoeken uit, bestuursonderzoeken en risicogerichte kwaliteitsonderzoeken in de vo-sector. Ook werkt ze met collega’s aan de interne kwaliteitszorg om te zorgen voor systematische en betekenisvolle oordeelsvorming. In de Staat van het Onderwijs vestigt de Inspectie aanhoudend de aandacht op de basisvaardigheden in het onderwijs. “Basisvaardigheden zijn belangrijk om goed te kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding en natuurlijk om je te kunnen redden in de maatschappij. Een onvoldoende voor wiskunde betekent een hogere kans op uitval in het mbo. Op scholen waar goed gewerkt wordt aan basisvaardigheden, zie ik ook hoe fijn het is voor de leerlingen, als ze die vaardigheden leren beheersen. We willen bij de scholen graag zien, dat ze hun leerlingen goed volgen. Dat ze oog hebben voor het kind, voor wat er speelt en wat het kind nodig heeft aan ondersteuning om zijn of haar potentieel te bereiken: waarom lukt het een leerling bijvoorbeeld in bepaalde vakken wel en bij Nederlands niet?” zegt Karin.
“Veel scholen voelen druk om met Nederlands en rekenen aan de slag te gaan. Sommige scholen huren dan een externe in of gaan methode-onafhankelijke toetsen afnemen, maar gebruiken vervolgens de uitkomsten niet om hun onderwijs erop aan te passen. Dan blijft het bij een constatering ‘dat de leerling het lastig vindt’, in plaats van dat de school weet wat de leerlingen goed kunnen en
waar ze op uit vallen om daar vervolgens het onderwijs of de begeleiding op af te stemmen.”
“Op veel vmbo-scholen merk je hoeveel hart men heeft voor de leerlingen. Ik heb wel eens bij de terugkoppeling op een vmbo-school teruggegeven, dat ze met veel liefde voor de leerling lesgaven. Dat vonden ze de mooiste feedback die ze gekregen hadden! Als een team om de leerling staat en ook om elkaar heen staat, zie je vaak dat dat tot fantastische resultaten leidt! Vmbo’ers hebben meestal baat bij een heldere lesstructuur met een kop en een staart. Wat ik zie is dat het pedagogisch klimaat en het klassenmanagement op veel vmbo-scholen wel op orde is. Daardoor kunnen de leerlingen goed aan de slag. Maar in de didactische component, met name in het vanuit hoge verwachtingen werken met leerlingen, kan er nog wel een tandje bij. De pedagogische basis ligt er. Vervolgens kun je gaan kijken: hoe zorgen we dat alle leerlingen hun leerpotentieel bereiken en met vertrouwen uitstromen naar vervolgonderwijs! Dan bied je leerlingen echte kansen!
Ik kom in lessen waarin docenten hun vmbo-leerlingen heel actief betrekken. Dan zie je dat deze kinderen écht kunnen en willen leren. Als een school de ontwikkeling van kinderen breed oppakt – wat heeft dit kind nodig om te leren, om zich veilig en gezien te voelen -, als de docent echt het verschil kan maken voor een kind, door als volwassene een voorbeeldrol te hebben, door naast de leerling te staan en de leerling uit te dagen en te helpen zijn potentieel te bereiken; dan heb je goud in handen!”
“ALS EEN TEAM OM DE LEERLING STAAT EN OOK OM ELKAAR HEEN STAAT, ZIE JE VAAK DAT DAT TOT FANTASTISCHE RESULTATEN LEIDT!”
- Karin Monnink
Een bezoek van de inspectie wordt door veel scholen als spannend ervaren. “Ik begrijp dat ook, want uiteindelijk wordt er een oordeel geveld. We maken een foto, en als het niet op orde is, dan is het niet op orde. De consequenties van een totale onvoldoende voor een school zijn groot. Zelf vind ik het mooi als de schoolleiding op een school laat zien wat goed gaat en wat niet, hoe dat komt en wat ze er aan doen. Als dat beeld bevestigd wordt door de docenten en je kunt ook in de praktijk zien dat de school al werkt aan verbetering, vind ik het best lastig om een onvoldoende te geven. Juist vanwege het kwaliteitsbewustzijn en de kwaliteitszorg op de hele school.”
“Met een heldere visie op goed onderwijs, geloof in de leerlingen maar ook geloof in jezelf, kun je als school heel ver komen. Scholen met een verbeteringsgerichte cultuur zie je floreren. Dat zijn scholen waarin mensen iedere dag weer het allerbeste onderwijs willen geven voor hun leerlingen en zich gesteund weten door de schoolleiding en hun collega’s, waar je elke dag bijleert en er hulp voorhanden is als je iets niet goed kunt, zodat jij bij machte bent om het verschil voor je leerlingen te maken. In zo’n cultuur gaan mensen zélf nadenken hoe de leerlingen het doen bij Nederlands bijvoorbeeld en hoe ze zijn binnengekomen uit het basisonderwijs en welke ondersteuning nodig is; en niet omdat de Inspectie of het ministerie dat vraagt. Een
externe kan helpen, zolang het maar niet ‘het beleid van de externe’ wordt. Het moet echt léven op een school, zodat iedereen ermee aan de slag wil. Die vibe merk je vaak al als je een school binnenkomt, ook aan de trots bij iedereen in de school.”
In de laatste Staat van het Onderwijs constateerde de Inspectie, dat scholen meer van elkaar zouden kunnen leren. “Sommige besturen organiseren jaarlijks een zelfevaluatie bijvoorbeeld aan de hand van het Inspectiekader, en nodigen collega’s van andere scholen uit om gesprekken te voeren en lesobservaties te doen. Daar komt een beeld uit, dat sommige besturen ook met ons delen. Het is fantastisch als scholen op die manier naar zichzelf kijken. Ze kunnen er mega veel van leren!
Ik zou meer scholen willen uitnodigen om dit te doen. En ga als groot bestuur dan niet alleen in gesprek met de schoolleiding, maar ook met docenten en leerlingen en doe iets met de kennis die je ophaalt. Toen ik begon als inspecteur, had ik nog niet in de gaten hoe belangrijk gesprekken met leerlingen zijn, met vragen als: In hoeveel lessen leer je echt? Voel je je veilig? Weten docenten wat je moeilijk of makkelijk vindt? Krijg je hulp als je iets niet goed snapt? Zo’n gesprekje levert een schat aan informatie op!”