Vmbo-scholen van betekenis #artikelen
In gesprek met Teun van Wijk, senior adviseur bij ICS, over het samenspel tussen visie en de bouw en inrichting van vmboschoolgebouwen.

In gesprek met Teun van Wijk, senior adviseur bij ICS, over het samenspel tussen visie en de bouw en inrichting van vmboschoolgebouwen.
Hoewel – in zijn eigen woorden – “al in zijn AOW-tijd,” is Teun van Wijk nog volop actief als senior adviseur bij ICS. ICS (Informatie Centrum Scholenbouw) ondersteunt van oudsher het onderwijs bij het realiseren van inspirerende schoolgebouwen, die passen bij de gebruikers en de omgeving. Teun van Wijk blikt terug op zijn samenwerking met vmbo-scholen.
“Van oorsprong ben ik architect en stedenbouwkundige”, vertelt Van Wijk. “Toen de opdrachten voor architectenbureaus in de tachtiger jaren opdroogden, ben ik in het werk bij ICS gerold.” Hij heeft er geen moment spijt van gehad. “Dit werk heeft alles met architectuur te maken, maar dan veel meer vanuit hoe de omgeving ten dienste kan zijn voor de activiteiten en de beleving van de gebruikers.”
De ontstaansgeschiedenis van ICS loopt parallel met de bevolkingsontwikkeling. “Door de babyboom moesten in een rap tempo veel nieuwe scholen gebouwd worden. Aannemers en architecten grepen hun kans. Daarop trok de onderwijsinspectie aan de bel: ‘Is er niet een extra expertise nodig, die oog heeft voor de onderwijskundige kant?’” Dat leidde in 1955 tot de oprichting van ICS als ondersteuning voor het onderwijsveld, zodat er daadwerkelijk goede leeromgevingen voor docenten en leerlingen gerealiseerd werden.
De babyboomers werden ouder en de opdrachten aan ICS groeiden mee. Van Wijk: “Het begon met onderzoek naar de integratie van kleuter- en basisscholen. Vervolgens werden er meer middelbare scholen gebouwd, daarna hogescholen en universiteiten. Op dit moment strekt de dienstverlening van ICS zich ook uit naar zorghuisvesting voor ouderen.”
Aanvankelijk kwamen in de 80-er jaren de onderzoeksopdrachten vooral van het Ministerie van OCW. Eén van de opdrachten was om een nieuwe ruimtenormering voor alle onderwijssectoren te maken. “Voor mij als starter een geweldig interessant onderzoek”, zegt Van Wijk. “Ik bezocht veel scholen en ging alles opmeten met als doel uiteindelijk tot standaardnormen te komen, bijvoorbeeld voor de omvang en inrichting van een praktijklokaal voor mechanische technieken, een scheikundelokaal of een theorielokaal.
Een school met bijvoorbeeld 500 leerlingen kon zo precies uitrekenen wat ze als ‘lokalenplan’ nodig had. Later is dat losgelaten en mochten scholen zelf bepalen wat het beste bij hun onderwijs past, mits ze zich natuurlijk hielden aan de bouwvoorschriften. Dit betekende maatwerk en scholen werden zelf opdrachtgever. Elk project was weer anders. Door ICS in te schakelen konden ervaringen
gedeeld worden.”
Eind jaren tachtig barstten sommige scholen uit hun voegen, terwijl naburige scholen juist ruimte over hadden. Om dit op te lossen ondersteunde ICS scholen en gemeenten bij het opstellen van integrale huisvestingsplannen, waarbij alle scholen samenwerkten aan ‘herschikking van de schoolgebouwen.’ “Het startte in 1986 in Groningen, daarna volgden Apeldoorn en Zwolle. Dat was zó succesvol dat het beleid werd om scholen en gemeenten die een integraal plan maakten een hogere prioriteit te geven op de wachtlijst bij het Ministerie van OCW. Het huisvestingsvraagstuk werd steeds complexer. Toen het voor het Ministerie niet meer te overzien en te coördineren viel, ging de verantwoordelijkheid voor de planning van huisvesting van basis- en voortgezet onderwijs in 1997 over naar de gemeente.”
“Het is interessant om te zien hoe eerst het Ministerie en de bouwwereld bepaalden hoe scholen eruitzagen. ICS kwam erbij om te zorgen dat het goede leeromgevingen werden. Vervolgens kregen de schoolbesturen en de gemeenten veel invloed op de scholenbouw. Later, toen het vmbo werd ingevoerd en onderwijsvernieuwing in het gehele onderwijs de boventoon voerde, kregen ook de docenten meer invloed. Nog weer later ontstond er meer verbinding tussen scholen met de omgeving en de buurt. Dit laatste speelde vooral bij het basisonderwijs, waarbij scholen, kinderopvang en allerlei andere voorzieningen samen onder één dak gebracht werden, het liefst in het hart van de wijk.”
“Ook bij het vmbo werd gezocht naar verbindingen met de omgeving, die het onderwijs voor leerlingen interessant en betekenisvol kunnen maken. Bijvoorbeeld door te koken voor ouderen en activiteiten te organiseren voor kinderen. De nieuwe of vernieuwde vmboschoolomgevingen werden voor leerlingen ook steeds meer een omgeving waar zij graag wilden zijn, waar zij gezien werden en waar het soms veiliger was dan buiten op straat of thuis. De conciërge moet dan op het einde van de dag sommige leerlingen vragen alsjeblieft naar huis te gaan! Verbinden met de omgeving betekent voor het vmbo vooral ook oog hebben voor het samenspel tussen school, straat en thuis. En juist bij het vmbo vind je dat oog.”
“DRAAGVLAK KOMT VOORT UIT ECHTE BETROKKENHEID VAN DOCENTEN BIJ HET ONTWIKKELEN VAN PLANNEN VOOR HUN EIGEN OMGEVING.”
- Teun van Wijk
Voor de invoering van het vmbo was Van Wijk al betrokken bij het toenmalige lbo en vbo. Richtingen als metaaltechniek en houtbewerking hadden zijn warme belangstelling, ook omdat hij enige tijd muziekinstrumentenbouwer was geweest. Met Zorg en Welzijn raakte hij bekend rond de invoering van het vmbo, toen ook daar de werkplekkenstructuur furore maakte en hij meewerkte aan de ‘Toolkit Zorg & Welzijn.’ Dat nieuwe pedagogisch-didactisch concept ging vaak gepaard met behoorlijke verbouwingen. “De invoering van het vmbo maakte enorm veel los, zowel bij Zorg en Welzijn als bij Techniek, als ook bij mavo’s, die als knus, klein schooltje nu onderdeel werden van een groter geheel. Ik zat daar middenin en hielp de processen in goede banen te leiden. Op een gegeven moment heb ik van gebruikersparticipatie mijn belangrijkste werk gemaakt, bijvoorbeeld door creatieve werksessies en workshops te organiseren om te zorgen dat iedereen, en niet enkel een kleine groep visionairen, een inbreng kon hebben.”
Soms waren het vooral de schoolleiders die enthousiast waren over een vernieuwing en werd Van Wijk gevraagd om ‘voor draagvlak bij de medewerkers te zorgen.’ “Al snel werd natuurlijk duidelijk dat draagvlak voortkomt uit echte betrokkenheid van docenten bij het ontwikkelen van plannen voor hun eigen omgeving. Vooral onder techniekdocenten leefde sterk de emotie: ‘Ik raak mijn vak kwijt en mijn leerlingen leren geen vak meer.’ En dan kwam ik óók nog met de
boodschap: ‘voor de nieuwbouw hebben we nog maar de helft van de ruimte van jouw huidige lokaal nodig.’”
“Door studiereizen, scholenbezoeken en allerhande werkvormen, waarin docenten zelf concreet aan de slag gingen en zelf creatieve modellen gingen schetsen, ging het proces lopen. Het gesprek dat je dan samen voert, gaat al heel snel over het nieuwe leren – hoe dat straks gaat in de nieuwe ruimte. En hoe de ruimte mee kan werken om alles overzichtelijk en praktisch uitvoerbaar te maken. Met een sfeer die lijkt op het werkveld, activerend en uitdagend, maar ook met veiligheid en rust. Soms gingen we met een heel team kijken in Finland of in Spanje. Tijdens de reis, ’s avonds aan de bar, ontstonden vaak de beste ideeën!”
“De vernieuwingen vroegen van vakdocenten om de focus te verleggen van hun vak naar verbreding, en deden een beroep op samenwerking en onderlinge afstemming. Leerlingen moeten dat leren, omdat samenwerken een belangrijke maatschappelijk competentie is, maar dat geldt net zo goed voor docenten. De studiereizen en het samen plannen maken waren daarbij heel behulpzaam.” De ontwikkelslag die het vmbo heeft doorgemaakt, van gericht werken naar een voorbereidende en oriënterende rol met uitstel van beroepskeuze, beschouwt Van Wijk als positief. “Er is overal en ook in het vmbo meer oog gekomen voor hoe verschillend mensen zijn en hoe je ruimte kan geven aan deze verschillen ook als het gaat om breed of smaller opleiden.”
“VERBINDEN MET DE OMGEVING BETEKENT VOOR HET VMBO VOORAL OOK OOG HEBBEN VOOR HET SAMENSPEL TUSSEN SCHOOL, STRAAT EN THUIS.”
- Teun van Wijk
“Het mooie aan bouwen is dat iedereen snapt dat je iets neer gaat zetten voor de komende 40 jaar en dat je daarom aan de toekomst moet denken. Mensen bevinden zich doorgaans in de waan van de dag, dus die vraag naar de toekomst maakt veel los. Er waren indertijd ook scholen die via het gebouw het imago van het vmbo wilden opvijzelen, door bijvoorbeeld technieklokalen niet op fabriekswerkplaatsen te laten lijken, die verstopt liggen achter een gebouw met theorielokalen, maar veel meer als een aantrekkelijke en uitnodigende plek waar alles bedacht en ook gemaakt kan worden.” Eén van de projecten waar Van Wijk goede herinneringen aan bewaart is een school in Apeldoorn, waar hij over langere periode bij was betrokken. “Dat begon met de mavo die bovenop het vbo gebouwd werd: een simpel gebouwtje, maar een heel heftig proces. Naast de school en daaraan verbonden een techniektoren, die het resultaat was van een enorme puzzel, door ruimtegebrek op het terrein. Het uiterlijk van het gebouw voldeed daarmee helemaal aan de wens van de schoolleiding om Techniek heel anders te willen profileren.”
De invoering van het vmbo viel ook samen met de krimp, die intussen in was gezet, en met een groot en verouderd gebouwenbestand. Versnippering van het vmbo-aanbod over verschillende denominaties werd door gemeenten vaak als lastig gezien. “Scholen samen in één gebouw onderbrengen en elkaars ruimten delen leek dan de logische
oplossing. Veel van deze projecten mocht ik begeleiden en daarvan heb ik ook geleerd. Maar al te vaak zag je dat de vraag ‘hoe doe je dat dan samen?’ en de spanningen die daaruit voortkomen, bij docenten kwamen te liggen in plaats van dat er de bestuurlijke moed of mogelijkheid was om er dan maar echt één school van te maken. Vaak haal je de angel er al uit door te kijken naar kleinere eenheden binnen de school: de school kleinschaliger maken door het ‘kleinscholiger’ te maken. En op dat schaalniveau zaken samen te organiseren. Vaak werd er bijvoorbeeld gezegd: ‘Dan moet iedereen wel door dezelfde deur!’ Maar waarom zou dat moeten? Je kan wel tien ingangen maken!”
Er zijn mooie initiatieven in het vmbo, die ook voor ander onderwijs zeer interessant zijn, signaleert Van Wijk. “Zo zag ik op een vmbo-school hoe docenten talentlessen verzorgen, ook op grond van hun eigen hobby’s. Dat kon ook gaan over biljarten of vissen. Dat werkte fantastisch, voor de docenten en voor de leerlingen, omdat er zo ook een ander contact ontstaat tussen leerlingen en docenten. “Het beeld dat de maatschappij van het vmbo heeft is onterecht, maar lastig te beïnvloeden. Door de komst van Technasia en praktijk op de havo komt er langzamerhand een beweging op gang dat ‘leren door doen’ voor veel leerlingen in alle niveaus een succesvolle manier van leren is. Ik hoop dat de waardering voor het vmbo en beroepsopleidingen nog verder gaat toenemen. In veel beroepen valt trouwens ook goed te verdienen. Een positief signaal is bijvoorbeeld dat meer jongeren van de havo en het vwo bewust voor het beroepsonderwijs kiezen.”