“We moeten met z’n allen meer van deze leerlingen gaan houden” #artikelen

Onderwijsjournalist Anja Vink, drager van de Johan van der Sanden-erepenning

Terug naar overzicht
Thumbnail

“We moeten met z’n allen meer van deze leerlingen gaan houden”

Onderwijsjournalist Anja Vink ontving in 2013 de Johan van der Sanden-erepenning, onder meer naar aanleiding van haar boek ‘Van deze kinderen ga je houden’, waarvoor ze een jaar lang klas 1D van een vmbo-school in Rotterdam volgde. Wat ziet zij als de grote uitdagingen voor het vmbo-onderwijs nu – en hoe kijkt ze naar de toekomst?

Onderwijsjournalist Anja Vink (1963) ‘zoekt graag het debat op en gaat netelige kwesties daarbij niet uit de weg’, stond er in het juryrapport van de Johan van der Sanden-erepenning. Ze specialiseerde zich in het beroepsonderwijs en in onderwijsongelijkheid, en deed onder meer onderzoek naar segregatie binnen het onderwijs. Voor haar boek ‘Van deze kinderen ga je houden’ zat ze een jaar achterin de klas van een brugklas op een vmbo-school in Rotterdam.

De aanleiding voor dat boek waren haar ervaringen in 2002 als tijdelijke docent op een vmbo-school in de Bijlmer. De school kampte met een groot lerarentekort; de derde klas vmbo-kader had zelfs al maanden geen Nederlandse les gehad. “Toen ik dat hoorde, heb ik aangeboden om die klas tijdelijk les te geven”, vertelt ze. “Vanuit de beste bedoelingen, maar ik was al snel compleet in shock. Niet alleen vanwege de sociale problematiek die er speelde, maar ook omdat het niveau zo uiteen liep. Een groot deel van de leerlingen was functioneel analfabeet, de helft beheerste het Nederlands onvoldoende om überhaupt een les goed te kunnen volgen. Ik kon ook helemaal geen orde houden. Na twee maanden kwam er gelukkig een gediplomeerde docent, want aan mij hadden de leerlingen niets. Ik ben verbijsterd vertrokken.”

Na die ervaring ging ze op zoek naar vmbo-scholen die het wel goed deden, en schreef meerdere artikelen over een vmbo-school in Rotterdam, die onder meer kinderen met een basisadvies naar kaderniveau wist te brengen. “Toen ik in 2010 op het idee kwam om een schooljaar lang in een school te gaan rondlopen, kwam deze school als eerste bij mij op. De directeur zei gelijk ja.”

Wist je van tevoren dat het een project van een heel schooljaar zou worden?

“Dat was van het begin af aan wel de bedoeling, al vroeg ik me wel af

of ik er na januari niet al helemaal genoeg van zou hebben. Maar het tegenovergestelde gebeurde: ik vond het steeds leuker om naar klas 1D te gaan. Ik ging van de leerlingen van 1D houden, en ook van docent Vincent van der Pas. Ik mocht iets zien dat normaal gesproken alleen de leraar ziet: hoe de leerlingen groeien in een jaar. Goed onderwijs is goud waard. Wat deze school onder meer anders deed dan andere scholen, is dat de leerlingen in de hele vmbo-onderbouw één vaste leraar hadden, die uit het basisonderwijs kwam en kennis had van pedagogiek. Hoe Vincent klas 1D in de vingers had, dat was vakmanschap.”

Het boek verscheen in 2013, maar het had ook dit jaar kunnen zijn. Je schrijft bijvoorbeeld dan al over het lerarentekort en over taalachterstanden, dat zijn onderwerpen die nu ook nog spelen.

“Ik schrijf al 25 jaar over het beroepsonderwijs en er verandert helemaal niets. Sterker: het lerarentekort is alleen maar groter geworden. Zolang ik me kan herinneren gaat er extra geld naar Techniek en Zorg, maar het aantal leerlingen in die richtingen neemt nauwelijks toe. Al 25 jaar lees ik ook élk jaar dat er extra geld naar taal en rekenen gaat, maar intussen gaan de resultaten juist in de groep kwetsbare leerlingen alleen maar achteruit.

Ja, dat is soms frustrerend. Ik ben destijds over het beroepsonderwijs gaan schrijven omdat niemand anders het deed. Intussen heb ik wel honderd keer gedacht ‘Ik ga over de rozenteelt in Tanzania schrijven’ maar dat zal er voorlopig niet van komen. Het onderwijs heeft altijd mijn interesse gehouden, omdat het iets zegt over hoe de maatschappij in elkaar zit. Op dit moment doe ik onderzoek voor een nieuw boek, over de geschiedenis van de lerarenopleiding voor het nijverheidsonderwijs, tot 1968 de benaming voor het beroepsonderwijs.”

VEEL LEERLINGEN HEBBEN IETS ANDERS NODIG DAN DE SCHOOL ZE NU KAN BIEDEN

- Anja Vink

Wat is het verrassendste dat je tot nu toe hebt ontdekt tijdens je research?

“Dat de huidige tweedeling tussen algemeen vormend onderwijs en beroepsonderwijs teruggaat tot de onderwijshervormingen onder Thorbecke, in 1863. Zelfstandige bouwlieden in Amsterdam hoopten destijds dat ze met hun beroepsopleidingen konden aansluiten bij de plannen van Thorbecke voor het middelbaar onderwijs. Maar het werd meteen duidelijk dat dat niet zou gebeuren. De gedachte bij de gevestigde orde was: waarom zou je de arbeiders aan kennis helpen? Daar werden ze maar ongelukkig van. Die scholen kregen geen cent van de overheid, in tegenstelling tot het algemeen vormend onderwijs, dat geheel werd gefinancierd. Thorbecke vond de financiering van het nijverheidsonderwijs een taak van het bedrijfsleven.

Bij de oprichting van de eerste huishoudscholen in 1888 waren veel vrouwen betrokken die tot de eerste golf feministen behoorden. Die scholen kwamen eruit voort dat er grote sociale problemen waren, de bevolking at bijvoorbeeld slecht, er was veel armoede en er werd geknoeid met voeding. Die vrouwen hebben ook meteen een aparte leraressenopleiding opgezet, ze liepen echt voorop. Maar ook zij kregen geen geld van de overheid, dat kwam er pas in 1921. Diep in de negentiende eeuw begint die scheiding dus al. Het algemeen vormend onderwijs en het nijverheidsonderwijs werden vanaf het allereerste begin gezien als twee totaal verschillende soorten onderwijs.”

Is er nooit geprobeerd dat te veranderen?

“Dat wel. Gelijk na de Tweede Wereldoorlog werden er al voorstellen

gedaan voor een soort middenschool naar Amerikaans model, waarbij leerlingen naar een middelbare en highschool gaan, en er daarná pas een splitsing volgt. Er was een goed plan, maar Nederland lag in puin en de ambachtsschool werd gezien als de motor achter de wederopbouw. De ‘handjes’ waren nodig, dus alles bleef bij hetzelfde. En bij de invoering van de Mammoetwet in 1968 veranderde er van alles, behalve in het beroepsonderwijs. Alle plannen voor een middenschool zijn gestrand vanwege politieke weerstand van de gevestigde orde. Want stel je voor dat je kind dan in de klas kwam met kinderen van arbeiders.”

Was dat echt de gedachte?

“Ja, dat was écht de gedachte. Nu nog, hoor. We zijn een klassensamenleving, veel meer dan we willen toegeven. De tweedeling in het onderwijs wordt alleen maar groter. Voor NRC schreef ik jaren geleden een groot interview met de Amerikaanse socioloog Bowen Paulle, die verbonden is aan de UvA en destijds onderzoek deed op een vmbo in de Bijlmer – dezelfde school waar ik, ook naar aanleiding van dit contact, nog even heb lesgegeven. Hij maakte een vergelijking met de South Bronx in New York, en zei: ‘Er is daar meer geweld, maar de mechanismen zijn hetzelfde: kinderen worden uitgesloten van de gevestigde maatschappij’. Ik was eerst geshockeerd door zijn opmerking. In Nederland? Maar hij had wel gelijk: sommige vmbo-scholen sluiten de leerlingen uit.

Kijk maar naar de recente cijfers van de Onderwijsinspectie over laaggeletterdheid: 75% van de leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen is hard op weg om later als functioneel analfabeet door het leven te gaan. Echt, ik was helemaal naar van die cijfers. Ik wist dat het erg was en dacht zelf in de richting van de helft. Maar 75%?”

Segregatie binnen het onderwijs is een van de ‘netelige kwesties’ die je niet uit de weg gaat. Je maakte er ook een artikelenserie over voor De Correspondent.

“Segregatie is hét kernprobleem van het huidige onderwijs, maar we willen het er liever niet over hebben. Scholen werken niet samen maar concurreren met elkaar, de verschillen worden steeds groter. Er zijn inmiddels scholen waar het nauwelijks lukt om les te geven, omdat er teveel speelt: armoede, taalachterstanden, leerlingen die de lessen verstoren. Op sommige scholen komt de helft van de leerlingen uit een armoedesituatie. Die kinderen hebben ouders die zich compleet afbuffelen in drie banen om het hoofd boven water te houden. Die sociale problematiek moet je eerst adresseren, voordat kinderen zich veilig voelen en aan leren toekomen.

Daar komt bij: het overgrote deel van de leerlingen dat nu functioneel analfabeet is, zit op het vmbo. Dan kun je leuk leren timmeren, maar je moet toch eerst leren rekenen en schrijven. Ik vind het heel deprimerend dat we niet gezamenlijk in staat zijn om deze problemen aan te pakken. Op veel vmboscholen gebeuren prachtige dingen, maar in de kern komt het erop neer dat er geen integrale aanpak is en dat de scholen alles zelf moeten uitzoeken. Intussen wordt het lerarentekort juist op die scholen alleen maar groter.”

Zie je nog wel ergens lichtpuntjes?

“Er zijn zeker hoopvolle voorbeelden. In de armste wijken van Londen hebben ze bijvoorbeeld alle achterstandsscholen in het voortgezet onderwijs in een keer aangepakt. Door hele goede leraren aan te trekken, samen te werken met andere scholen, gezonde schoollunches aan te bieden. Ik was op een school waar ze wasmachines hadden, zodat leerlingen hun schooluniformen konden wassen, en er was reservekleding. Die school haalde ook mensen de school in die leerlingen aan stages konden helpen, als ze zelf geen netwerk hadden. Beurshandelaren stonden daar aan het eind van de dag met de leerlingen te tafeltennissen. Die school klópte.

Die scholen doen ook iets waar wij in Nederland vaak moeite mee hebben: streng zijn, regels handhaven, grenzen stellen. Leerlingen moeten in schooluniform op het plein in de rij staan voordat ze naar binnen lopen. Middenklasse-mensen vinden dat vreselijk, maar deze leerlingen hebben die duidelijke regels juist nodig – ze gedijen niet in die losheid die we in Nederland vaak hebben, want zij krijgen het spel van onderhandelen dat je daarvoor nodig hebt, niet van huis uit mee.

Eigenlijk komt het gewoon neer op rust, reinheid en regelmaat. Je kunt best op een lieve manier streng zijn. Tough love. Ik heb gezien dat het wérkt. Zo’n school in Londen, daar stuurt iedereen z’n kind graag heen. Dat zou in Nederland ook kunnen.”

Waar zou je moeten beginnen?

“Mijn pleidooi is al lang dat er een aparte lerarenopleiding voor het beroepsonderwijs moet komen. Didactisch moet je in het

beroepsonderwijs namelijk een hele goeie leraar zijn, want iemand een handeling aanleren, vergt andere vaardigheden dan iets uitleggen vanuit een boek. Als vmbodocent moet je bovendien niet alleen vakkennis hebben, maar ook goed zijn in pedagogiek. Studenten worden daar op dit moment niet goed op voorbereid. Ik heb lesgegeven aan vierdejaars studenten die tijdens de hele lerarenopleiding nog helemaal níets hadden geleerd over het beroepsonderwijs. Die didactiek moet ontwikkeld worden, dat is ook iets waar Johan van der Sanden zich al mee bezig hield.”

Op basis van jouw ervaringen, wat zou je wens of advies zijn voor het vmbo de komende jaren?

“Mijn wens: meer zelfvertrouwen. Voor de scholen met sociale problematiek: maak een verlengde schooldag, zorg dat leerlingen te eten krijgen, zorg voor een huiskamer, waar leerlingen huiswerk kunnen maken als thuis de kachel niet brandt. Haal mensen van buiten de school naar binnen, zodat leerlingen een groter netwerk krijgen. Ga samenwerken en maak van die vmbo’s geweldige scholen.

In de tweede plaats: doe iets aan het lerarentekort, om te beginnen door een aparte lerarenopleiding voor het beroepsonderwijs op te zetten, zodat leraren ook de handvatten hebben om er goed les te geven, en geef ze vervolgens de ruimte om zich te ontwikkelen. Zet ook wetenschappelijk onderzoek op, hou bij waar je mee bezig bent. Laat inspectiebeoordelingen los en meet de kwaliteit op andere manieren.

Maar het allerbelangrijkste is dat we met z’n allen meer van de leerlingen gaan houden. Als ik dat vroeger wel eens van een vmbo-leraar hoorde dacht ik ‘Ga eerst maar lesgeven’. Maar je gáát van ze houden. Er zitten boefjes en leuke boefjes tussen, en het zijn allemaal kinderen die iets anders nodig hebben dan de school ze nu kan bieden. We moeten met z’n allen om die scholen heen gaan staan, en ze helpen dat voor elkaar te krijgen. Of haal je bevoegdheid en ga er zelf lesgeven. Dat helpt.

Anja Vink ontving in 2013 de Johan van der Sanden-erepenning

“Ik heb vaker prijzen mogen ontvangen, maar die kwamen meestal van vakbroeders. Deze erepenning kwam vanuit het vmbo-onderwijs. Dat heeft me getroffen en ik was er oprecht heel trots op. Ik hoor nu ook bij het ‘Genootschap van de Grijze Handen’, de groep van mensen die de prijs hebben gekregen. Al ben ik daar eigenlijk ook een buitenstaander. De Grijze Handen lobbyen bijvoorbeeld ook, dat strookt voor mij niet met mijn rol als onafhankelijk journalist. Maar ook bij de Grijze Handen is de rol van buitenstaander een prettige positie.”

Interview met Anja Vink

Onderwijsjournalist Anja Vink, drager van de Johan van der Sanden-erepenning